Een akoestische gitaar bestaat uit een klankkast, een hals en een kop. Op de kop van de gitaar zijn de stemmechanieken gemonteerd waarmee de snaren worden gestemd. De snaren lopen van de stemmechanieken over de topkam, langs de hals naar de brug. Op de hals is de toets gelijmd: een lange donkere lat waarin de frets zijn bevestigd. In de hals is een stalen pen verwerkt die voorkomt dat de hals kromtrekt of breekt door de spanning van de snaren. Met deze pen kan de kromming van de hals worden afgesteld. De klankkast bestaat uit een bovenblad. Het bovenblad bevat het klankgat, een rond gat waar de snaren overheen lopen. F-vormige klankgaten aan weerzijden van de snaren, zoals bij een viool, komen ook voor. Op het bovenblad is de brug gemonteerd. Dit is een plat en breed plaatje waarop de snaren en het brugzadel zijn bevestigd. De snaren kunnen op verschillende manieren worden bevestigd aan de brug. Nylon snaren worden doorgaans gelust en stalen snaren worden vastgezet door middel van brugpennen. De brug is een essentiel onderdeel van de akoestische gitaar. Het brugzadel brengt de trilling van de snaren over op het bovenblad. Hierdoor gaat de lucht in de klankkast trillen en wordt het geluid versterkt. Een klankkast heeft eigenlijk altijd een 8-vorm. Deze vorm is bepalend voor het geluid. Twee gitaren met een andere vorm zullen ook anders klinken. De grote buik van de 8 versterkt vooral de lage tonen en de kleinere kop de hogere tonen.